textiel
Textiel is de verzamelnaam voor stoffen, geweven en ongeweven. Kleding, gordijnen, beddengoed en nog veel meer wordt er van gemaakt. Textiel kan je kleuren, scheuren, bedrukken, naaien, versieren.
Textiel komt in vele vormen en met vele eigenschappen. Dikke stoffen, dunne stoffen, doorschijnende/transparante stoffen. Pluizig, glanzend, zacht, hard, gebreid, geweven. Effen gekleurd, gebloemd, polkadots, paisley motieven, blokjesoverhemd.
technieken
Met textiel kan je veel verschillende dingen. In deze lessen wordt er gescheurd, gevlochten, gewikkeld, geborduurd, geregen en gesublimeerd.
Alle video’s die in de lessen voorbij komen, staan ook op deze techniekpagina. Zo kan je de technieken ook inzetten zonder de opdrachten en ze bijvoorbeeld koppelen aan andere vakken.
Wat maken kunstenaars van textiel?
Kunstenaars en vormgevers maken van alles van textiel zoals wandtapijten, collage’s, beelden, poppen en installaties. We laten ons in onze lessen inspireren door verschillende kunstenaars.
Woordenlijst
- Textiel: textiel is afgeleid van het Latijnse woord “texere”, dat weven betekent. Textiel is geweven stof en alles wat ervan gemaakt is.
- Naaien: het maken van een verbinding tussen stukken textiel.
- Naald en draad: gereedschappen die nodig zijn om te naaien.
- Garen: een draad die wordt gemaakt door vezels te spinnen.
- Borduren: het maken van versieringen met naald en garen op textiel of andere ondergronden.
- Borduurringen: twee ringen waartussen het borduurwerk wordt strakgetrokken en op zijn plaatsgehouden door de buitenste ring om de binnenste ring te klemmen.
- Sublimatie: een chemisch proces waarbij een stof van vaste fase direct overgaat naar gasvormige fase. Sublimatie wordt bijvoorbeeld gebruikt bij het bedrukken van textiel, zo wordt de print als het ware “ingebakken” in de oppervlakte van het materiaal.
- Strijken: het gladmaken van bijvoorbeeld kleren.
- Strijkijzer: huishoudelijk gereedschap dat gebruikt wordt om textiel door middel van warmte of stoom glad te strijken.
- Stofschaar: een speciale schaar voor het knippen van stof. De schaar heeft twee verschillende handvatten zodat de schaar makkelijk door een groot oppervlak stof gehaald kan worden.
- Festonsteek: een borduursteek waarmee een dichte, vaste rand wordt gemaakt.
- Rijgsteek: de eenvoudigste borduursteek waarbij de naald op en neer wordt gestroken door de stof.
- Knopen: een handwerktechniek waarbij draden of textiel aan elkaar worden verbonden.
- Weven: het vervlechten van horizontale en verticale groepen draden tot textiel. Het is een oude techniek waarop veel varianten bestaan.
- Breien: een handwerktechniek waarbij met breipennen en wol iets wordt gemaakt.